Op het liturgisch leesrooster voor de derde zondag in de Veertigdagentijd staat een verhaal dat zich afspeelt in de Sinaï-woestijn en een verhaal dat zich afspeelt in de tempel te Jeruzalem.
door Archibald L.H.M. van Wieringen
Zowel in de Sinaï-woestijn als in Jeruzalem is van alles te zien, als je daar als toerist naar toe gaat; maar, vanuit gelovig perspectief, zijn beide plaatsen leeg.
De woestijn is leeg; geen plek om je echt eens lekker te vestigen. Woestijn is voor doortocht. De woestijn is niet het Beloofde Land; de woestijn moet je doortrekken om er te komen. In de Sinaï is gewoon niets.
Maar ook in Jeruzalem, sinds koning David de hoofdstad van het Beloofde Land, is eigenlijk niets. De tempel wordt er gebouwd onder koning Salomo en, na de Babylonische ballingschap, wordt zij herbouwd onder Ezra en Nehemia en, vele jaren later, nog eens bijzonder verfraaid onder de roemruchte koning Herodes. Maar in het jaar 70 van onze jaartelling wordt zij door de Romeinen geheel verwoest en sindsdien is de tempel niet weer opgebouwd.
Eigenlijk is niet de afwezigheid van de tempel de reden dat er in Jeruzalem niets is. De tempel zélf is uitdrukking van deze religieuze leegte. Wie het Heilige der Heiligen binnen zou treden, vindt er niet een of ander godenbeeld. Zo was het wél overal elders in de toenmalige wereld. In het hart van een tempel stond het beeld van de godheid die er vereerd werd. Maar dat was bij de Jeruzalemse tempel niet het geval. Het Heilige der Heilige is leeg. Juist die leegte is uitdrukking van Gods aanwezigheid, maar tevens van de onmogelijkheid Gods presentie vast te leggen.
Wanneer in het jaar 70 de Romeinen de tempel verwoesten en het Heilige der Heiligen binnentreden, zijn ze stomverbaasd: er staat niets in. De Romeinen noemden de joden daarom ‘atheïsten’, mensen zonder God, want er was geen godenbeeld.
Die leegte in de Sinaï-woestijn en de leegte in de Jeruzalemse tempel zijn kenmerkend voor de God van Israël. Je kunt die leegte niet vullen. Je moet juist dóór die leegte heen om de God van Israël te ontmoeten.
Maar mensen vinden die leegte maar niets; ze vinden het eng; ze willen liever de schijnzekerheid van een of andere vulling. En dat gebeurt reeds in het Bijbelverhaal zelf. Wanneer Mozes te lang wegblijft op de Sinaïberg gaat het volk de leegte opvullen met een gouden stierkalf en doet het alsof dat zelfgemaakte beeld hen uit Egypte bevrijd heeft, in plaats van de levende, maar onafbeeldbare, God van Israël.
Nepvulling. Zo kan je niet met de leegte Gods in de woestijn omgaan. Hoe dan wel? Wat is er dan in al die leegte, daar in de woestijn? Het is het Woord Gods. ‘Toen sprak God al deze woorden’, zo staat er in de zondagslezing. God spreekt, God spreekt nog voordat de Sinaïberg zelfs maar beklommen wordt door Mozes. God spreekt en iedereen kan het horen en verstaan. Het zijn zíjn woorden die de leegte inhoud geven.
Ook de tempel in Jeruzalem dreigt iedere keer opnieuw gevuld te worden. Jezus treft er in het zondagse Schriftverhaal een bloeiende economie aan van handelaren en geldwisselaren. Maar van deze vulling geldt eveneens dat het nep is. Jezus veegt ze allemaal de tempel uit.
Die nepvulling is niet de manier waarop je met de leegte Gods in de tempel kunt omgaan. Hoe dan wel? Wat is er dan in al die leegte, daar in de tempel te Jeruzalem? Het is het Woord Gods. Wanneer Jezus optreedt, koppelen de leerlingen dat direct aan een Schriftcitaat uit de profeet Jeremia: ‘De ijver voor uw huis zal mij verteren’.
In Jeruzalem is nog een andere religieus belangrijke plek: de heilig-graf-kerk. En het bijzondere van deze kerk is, dat óók zij leeg is. Je kunt er het graf van Jezus zien en het betreden; maar het graf is leeg.
Jezus is zelf de weg door de leegte gegaan. Hij is beeld en uitdrukking geworden van de leegte van de Sinaï-woestijn, waar God zich geopenbaard heeft. Hij is beeld en uitdrukking geworden van de leegte van de tempel, waar God zich woning heeft gemaakt te midden van zijn volk. Jezus heeft de leegte niet ontlopen, maar heeft deze in zijn eigen leven geaccepteerd, is de leegte binnengetreden en heeft haar overwonnen. Maar deze overwinning betekent niet een nepvulling, zoals een gouden kalf of een tempeleconomie, maar een nieuwe leegte gevuld van Gods heerlijkheid. Deze overwinning betekent: opstanding uit de doden, zichtbaar slechts in een leegte, een leeg graf.
Deze gang door de leegte naar het verheerlijkte leven toe –of liturgisch gezegd: deze gang door de veertigdagentijd heen naar Pasen toe– heeft Jezus afgelegd. ‘Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen,’ zegt Jezus vandaag. Hoe moet met deze verheerlijkte leegte omgegaan worden? Opnieuw moet het antwoord luiden: het Woord Gods. Eenmaal van de doden verrezen, herinneren zijn leerlingen de gebeurtenissen in de tempel en, zo staat er, ‘zij geloofden de Schrift en het Woord dat Jezus gesproken had’.
Op weg zijn naar Pasen, dat betekent daarom ook voor Jezus’ volgelingen de leegte aanvaarden, niet als noodlot, noch om haar te vullen met van alles en nog wat, maar om daar doorheen de God van Israël te kunnen ontmoeten, om het Woord Gods te kunnen ontvangen en als een gave te aanvaarden. Om richting aan het leven te geven, zoals de Tien Woorden deze bieden. Om richting aan het geloof te geven, zoals de tempelreiniging door Jezus aanreikt. Om gevuld te worden van Godswege, zoals de opstanding van Jezus toont. Om Pasen te kunnen vieren.