Vers voor de Zondag: 25 juli

Vers voor de Zondag: 25 juli

In onze rubriek ‘Vers voor de Zondag’ blikken we vooruit op de eucharistieviering  van de aanstaande zondag (of feestdag): wat vertelt het Evangelie ons? Om wat voor thema draait deze viering? Wat zou je kunnen doen om dit te onderstrepen?

17e zondag door het jaar

Delen = vermenigvuldigen

We gaan vijf zondagen in waarin de Marcus-cyclus onderbroken wordt door Johannes 6: de Broodrede. Vandaag het begin: de wonderbare broodvermenigvuldiging. Een verwonderlijk gebeuren. De menigte – het gaat over veel, heel veel mensen – begrijpt niet wat er gebeurt. De mensen doen ontdekkingen. Een klein beetje brood lijkt voldoende voor een hele mensenmassa. Is dit zo? Is het een goocheltruc van Jezus? Neen. Jezus maakt mensen open voor elkaar en dan blijkt er voldoende eten te zijn. Als er maar één is die gaat delen.

Exegetische notities Evangelie

Johannes 6,1-15

Zeven wondertekenen vertelt de evangelieschrijver Johannes in de eerste helft van zijn evangelie (hoofdstuk 1-11). De broodvermenigvuldiging is het vierde van deze reeks.

Johannes spreekt consequent van ‘tekenen’. Ook de broodvermenigvuldiging wordt in Johannes 6,14 een ‘teken’ genoemd. Een teken verwijst ergens naar. Jezus’ wondertekenen verwijzen in het evangelie van Johannes naar de goddelijke autoriteit die zich in Jezus laat zien. We moeten dus achter het wonder kijken, naar Hem die het wonder doet, de van God gezondene. Het wonder als teken toont Jezus als degene die op Gods gezag en met Gods macht optreedt in de wereld. Het laat Hem zien in zijn grootheid van de enige Zoon van de Vader (Johannes 1,14). In Johannes 20,31 gebruikt Johannes dit begrip ‘teken’ ook. Daar is het duidelijk dat het om een keuze vraagt: ‘opdat u zult geloven…’.

Johannes begint zijn verhaal in Johannes 6,1-4 met het noemen van plaats en tijd. Jezus bevindt zich in Galilea, zijn bakermat. Opnieuw laat Hij in Galilea zijn grootheid zien, zoals eerder in Kana in Galilea (Johannes 2,1) en bij de zoon van de hoveling in Galilea (Johannes 4,46-54). Velen trekken met Jezus mee. Ze zijn, vertelt Johannes, getriggerd door de genezingen die Jezus verrichtte. Ook daar spreekt Johannes van ‘tekenen’ (Johannes 6,2). Keken de mensen alleen naar de buitenkant?

Dan gaat Jezus met zijn leerlingen een berg op. Ook daar komen de mensen naar Hem toe. Wellicht hoopten zij nog meer van Hem te zien te krijgen.

Johannes geeft ook een tijdsbepaling: ‘Het Pascha van de joden kwam eraan.’ Het joodse Paasfeest is het feest van de bevrijding uit Egypte, het land van eeuwenlange slavernij. Israël gaat de vrijheid tegemoet en moet dan leren vertrouwen op Gods leiding en dat God het volk zou voeden tijdens de woestijnreis naar Kanaän. Exodus vertelt dat God het volk in de woestijn voedde met manna. Jezus gaat deze menigte in die bergachtige streek voeden zoals God Israël in de woestijn van voedsel voorzag. De Messias herhaalt het mannawonder.

Jezus ziet de mensen (vers 5). Hij wil iets voor hen betekenen. Zoals steeds in het Johannes-evangelie neemt Hij het initiatief. Hij vraagt aan Filippus: ‘Waar zullen wij broden kopen voor deze mensen?’ Dat lijkt op de vraag uit Numeri 11,13. Zoals vaker in dit evangelie stelt Jezus een vraag aan Filippus, die uit de streek kwam. Hij test Filippus. Jezus wist echter allang wat Hij wilde. Ook dat begrip ‘weten’ is typerend voor het vierde evangelie. De Jezus van het Johannesevangelie beheerst de situatie. Hij, de door God gezondene, heeft de regie.

Filippus ziet een probleem: hij acht het onmogelijk om zo’n menigte te voeden. Jezus leert ons anders kijken. Het onmogelijke wordt mogelijk. Onder de aanwezigen is een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, gerstebroden, zoals in 2 Koningen 4. Kennelijk is er onder de mensen nagevraagd. Andreas komt ermee aan. Maar ook hij heeft zijn twijfels: ‘Wat betekent dit beetje eten voor zoveel mensen?’

Na deze twee twijfelende leerlingen komt Jezus aan het woord. Hij ziet wel mogelijkheden. ‘Laat de mensen gaan zitten.’ Johannes noemt het aantal van 5000 mannen. Ze gaan zitten in het aanwezige gras. Dan neemt Jezus de broden en dankt God, spreekt zijn dankbaarheid uit voor dit voedsel, zoals een joodse huisvader voor het eten dankt. Dan wordt dat minimum in zijn handen een maximum. Jezus gaat uitdelen, zowel het brood als de vis. Uit zijn handen ontvangt ieder zoveel als hij of zij wenst. Niemand komt tekort. Dat eten en verzadigd worden verwijst naar het manna, waarmee Israël in de woestijn verzadigd werd (Exodus 16,12 NBG-1951: ‘en in de morgen zult gij met brood verzadigd worden.’)

Hier blijft over. Daarmee komt het verhaal uit 2 Koningen 4 opnieuw in de gedachten, waarin gezegd wordt: ‘Zij zullen eten en overhouden.’ Van het manna kon niet overgehouden worden. Dat bedierf. Wat nu overblijft moet zorgvuldig verzameld worden. Dat wordt door de leerlingen gedaan. Jezus deelt, zij verzamelen de brokken, in twaalf manden. Niets mag verloren gaan. Met hemelse gaven moet zorgvuldig worden omgegaan. Vergelijk Jezus’ uitspraak in Johannes 6,39 dat Hij van degenen die God Hem gegeven heeft, niemand verloren laat gaan.

Twaalf manden: na afloop is er meer brood dan aan het begin. Twaalf manden: elke discipel kan een mand meedragen. Er blijft over voor een vervolg. Bij Jezus is overvloed.

Zo’n koning willen de mensen dan wel hebben, vertelt Johannes. Maar Jezus onttrekt zich aan hen. Hij gaat alleen het gebergte in, weg van anderen die zijn weg willen bepalen. Hij gaat zijn eigen weg.

In Johannes’ evangelie wijst deze maaltijd vooruit naar de maaltijd van Jezus met zijn leerlingen na zijn opstanding, waarbij ook brood en vis gegeten worden (Johannes 21,9). Ook mag de maaltijd gezien worden als beeld van Gods toekomst, de maaltijd op de berg (Jesaja 25,6 e.v.) en het bruiloftsmaal van het Lam (Openbaring 19,9).

Jezus gaat de volgende dag verder op deze broodvermenigvuldiging en openbaart zichzelf als het brood om van te leven (Johannes 6,35). Hij is het brood van God gegeven (Johannes 6,51).

Themastelling

Machthebbers plezieren hun onderdanen met brood en spelen. De lezingen van vandaag laten zien dat God een andere intentie heeft met het brood dat Hij biedt: dat wij voluit tot leven komen, in de woestijn (manna), in tijd van honger (2 Koningen 4), in de bergachtige streek (Johannes 6). Dus ook waar het leven in mindere periodes verkeert. God is de gever die voedt, die met weinig veel kan doen, en ons ongedachte mogelijkheden laat zien, tegen onze twijfel (2 Koningen 4; Johannes 6) in. In Jezus reikt God ons levensbrood, waarbij allen (Efeziërs 4; Johannes 6) zijn genodigd.

Suggestie: zegenwens

De tweede lezing (Efeziërs 4,1-6) kan verwerkt worden in de zegenwens, als volgt:

Paulus schrijft aan de christenen van Efese:
‘Beijvert u de eenheid des Geestes te behouden
door de band van de vrede:
één lichaam en één Geest,
zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop,
waarvoor Gods roeping borg staat.’

Mogen wij die roeping waar maken:
delen uit kracht van Gods liefde,
dan zijn we een zegen voor elkaar
en mogen wij ons gezegend weten door de Ene, die is:
Vader, + Zoon en heilige Geest. Amen.

 

Deze teksten en suggestie zijn genomen uit de ‘Handreikingen voor liturgie voor de zon- en feestdagen’ van Berne Media. In deze uitgave staan exegetische notities voor elke lezing en antwoordpsalm, een ‘kapstok’ voor de verkondiging, misteksten, voorbeden en diverse andere suggesties voor vieringen met gewijde of niet-gewijde voorganger. Voor meer informatie over de uitgave en een abonnement, zie de website van Berne Media.