Zo af en toe kom je (ik laatst dus ook) ze tegen: mensen van zeer diverse pluimage die op de meest uiteenlopende manieren de Blijde Boodschap trachten te verkondigen. Het varieert van boeiend tot matig irritant en heuse terror ( ‘Maar jij kent de Here Jezus niet écht!’). Ten diepste weet ik me in deze situaties echter geen houding te geven.
Zelf ben ik van het type ‘Verkondig het Evangelie, desnoods met woorden’ (een uitspraak die wordt toegeschreven aan Franciscus van Assisi). Maar voor dat laatste moet de nood wel heel hoog en evident zijn. Bovendien krijg ik van mijn daden nog steeds geen dusdanig wauw-gevoel dat ik me senang voel om daar (religieuze) woorden aan toe te voegen. Ik ben gewoon geen type dat wildvreemde mensen aanklampt om direct over ‘mijn’ God te beginnen. Doe even rustig, zeg!
Toch kan ik met respect en bewondering kijken naar mensen die dat wél met volle overtuiging – en wisselend succes – doen. Vaak kijk ik echter ook met plaatsvervangende schaamte, die toeneemt naarmate de boodschap platter en dwingender wordt. Ik moet dan echt moeite doen om geen bijdehante antwoorden te geven op vragen als ‘Ken jij Jezus?’ of bij plotselinge heftige klefheid, want ‘jij bent ook christen, hè?’. Yagh!
Hoewel je misschien anders zou vermoeden van een theoloog / geestelijk verzorger in spe, vind ik het tijdens zo’n contact namelijk vrijwel altijd enorm lastig een échte klik te krijgen of zelfs maar common ground te vinden met deze mensen. Hun interesse in mij als persoon is niet oprecht en altijd slechts het opstapje náár. Ze luisteren doorgaans slecht. Ze willen namelijk maar één ding van me: hun eigen evangelisatiedoel bereiken, en snel ook. Of ik er nu op zit te wachten of niet, zelfs of het nu ‘nodig’ is of niet.
Zonder enig voorspel, zonder zelfs maar mijn toestemming direct doorpakken terwijl ik gewoon nietsvermoedend mijn eigen ding loop te doen… beste mensen, sinds #metoo kan dat echt niet meer, hoor!
Alle gekheid op een stokje: ik heb er gewoon helemaal niks mee en betwijfel of het werkt. Pastoraat, geestelijke begeleiding, geloofsgesprekken voeren… welk etiketje je er ook op wilt plakken: het blijft een vák. Een ambacht waarbij het maar al te belangrijk is dat vragen traag mogen zijn, processen hun tijd krijgen. En vooral: dat je je eigen overtuigingen en gevoelens of verlangens vooral niet op de ander projecteert. De meeste van deze mensen doen echter niet anders.
Het is niet dat ik niet over mijn geloof durf te praten. Ik heb echter een langere aanloop nodig. Een relatie met mijn gesprekspartner. Dat wil zeggen: weten, voelen dat we het ook (eerst) over andere dingen kunnen hebben. Van koetjes en kalfjes aan de oppervlakte naar gevoelens, overtuigingen… en pas dan naar spiritualiteit en persoonlijke geloofsbeleving (tip: lees Tot de kern komen. De kunst van het pastorale gesprek van Johan Smit). Maar dan ook op een échte, oprechte manier: van gedachten kunnen wisselen. Twéérichtingsverkeer binnen een oordeelloze ruimte.
Soms heb je dat spontaan. In een gesprek met een vriend of vriendin over de toestand in de wereld, dat voortkabbelt naar de grote vragen van het leven: ‘Maar hoe zie jij dat dan?’ Of met een medegelovige (of medestudent theologie), al dan niet van een andere kerkelijke stroming, waarmee je zonder verborgen agenda kunt bomen over allerlei zaken. Met oprechte interesse vragen: ‘Hoe doen jullie dat eigenlijk? Waarom op die manier?’ Je bij zo’n vraag misschien realiseren dat je het antwoord eigenlijk niet weet… en dat dat dan geen gênant moment voor jou is of een punt erbij voor de ander, maar gewoon een hele interessante vraag, stof tot nadenken. Voor jullie beiden.
Ze komen niet dagelijks of wekelijks voor, zeker niet sinds alle coronatoestanden, maar zulke momenten zijn me erg dierbaar. Ik ervaar ze als ontzettend verrijkend.
Is het ‘echt’ evangeliseren? Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik mezelf sta te overschreeuwen als ik iets anders doe. Pas bij oprechte nieuwsgierigheid voel ik me vrij om te spreken.
De Geest waait desondanks soms vrolijk mee om er op wonderlijke wijze een één-tweetje van te maken.
Tijdens een uitje met buitenlandse vrienden liepen we eens in Amsterdam langs een hokje waarvan de ramen beplakt waren met allerlei pamfletten met nogal dwingende evangelisatie-teksten. Van het type ‘het einde is nabij, bekeer je NU!’, zeg maar. Gebiologeerd las ik de teksten, tot mijn blik was aanbeland bij het bordje achter de deur: GESLOTEN. Ik schoot onbedaarlijk in de lach.
Toen ik mijn plotselinge lachbui nader had verklaard en ook mijn vrienden smakelijk gelachen hadden, vroeg één van hen wat serieuzer wat ik ‘daar nou van vond’. Ik antwoordde dat ik respect had voor mensen die dit deden, maar dat het verder not my cup of tea was.
Ik zag iets van opluchting op zijn gezicht. Kennelijk had hij tot dat moment gedacht dat ‘we’ allemaal ‘zo’ zijn. Dat dat ietsje genuanceerder bleek te liggen, opende een nieuw perspectief.
Zie je wel, ik hoef geen zieltjes te ‘scoren’.
Godzijdank.