De evangelist Johannes begint zijn evangelie met een in poëtische woorden vervatte proloog. Heel anders dan de verhalen over zwangerschappen en geboortes, over kindheid en tempelgebeurtenissen, over kraambezoeken en vervolging, zoals we die horen bij Lucas en ons zo bekend zijn in de Advent en Kersttijd, of bij Mattheüs. Johannes spreekt in beelden die teruggaan tot in-den-beginne. Beelden over Licht, tegen alle duisternis in. Beelden over Zichtbaar-worden, tegen alle onzichtbaarheden in. En het hoogtepunt bereikt Johannes in de beroemde zin: ‘het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Misschien is dat kleine woordje ‘ons’ wel het meest belangrijk in deze Johanneïsche zin.
Johannes schrijft niet zoiets als ‘het Woord is vlees geworden en heeft op aarde gewoond’, maar ‘het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’. De vleeswording die Johannes zo uitbundig beschrijft, is niet een soort mededeling waar wij buiten zouden staan; in tegendeel, wij zelf zijn erin betrokken: ‘het Woord is vlees geworden en heeft onder óns gewoond’. Alles dat Johannes schrijft in zijn proloog, heeft als hoogtepunt dat wij een integraal onderdeel zijn van het heilshandelen vanwege God in de menswording van zijn Zoon.
Dat wij, mensen, zo belangrijk zijn, horen we eigenlijk doorheen heel de Schriften. Als de oudtestamentische profeet Jesaja de komende bevrijding ziet en de terugkeer uit de Babylonische ballingschap bespreekt, zegt hij niet: ‘alle grenzen der aarde hebben het heil van God gezien’, maar: ‘alle grenzen der aarde hebben het heil van ónze God gezien’. God is geen vreemde voor ons die heil en redding brengt buiten ons om, maar wij zijn erin betrokken en mogen daarom steeds spreken van ‘onze God’.
De nieuwtestamentische Hebreeënbrief vat de heilsgeschiedenis samen als een continue communicatie van Godswege. De briefschrijver opent zijn brief dan ook niet met de stelling dat God steeds op allerlei wijzen gesproken heeft en nu spreekt door zijn Zoon, maar dat God steeds gesproken heeft tot óns, tot onze vaderen vroeger, tot ons die nu leven, vandaag. Als God iets doet, dan horen wij erbij.
Omdat het Woord is vleesgeworden voor óns, betekent zijn geboorte onder ons in het Johannesevangelie tevens een nieuwe geboorte voor óns. Door het Woord worden ook wij kinderen van God, geboren uit God zelf, zoals ook het Woord van eeuwigheid her uit God zelf geboren is. Wat Johannes ziet in het vleesgeworden Woord is dat wij niet het resultaat zijn van de begeerte van het vlees of de wil van een man, maar dat wij er mogen zijn omdat God dat wil. Wij zijn door God gewenst en daarom toont hij aan ons zijn heerlijkheid in het vlees geworden Woord.
De Schriften leren ons dat je niet over God en zijn Zoon en ook de Geest kan spreken zonder tevens over onszelf te spreken. Vanaf het ontstaan van het christendom zijn de gelovigen zich daarvan bewust geweest. Wanneer de tekst van onze geloofsbelijdenis ontstaat, klinkt dat er dan ook expliciet in door. We spreken onze geloofsbelijdenis uit, bij elke doopviering, op grote feestdagen, elke zondag. Daarin staat niet: ‘Hij is uit de hemel neergedaald en heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden’. Dan zou het om hooguit een mededeling gaan en blijven wij buitenstaanders. Neen, wij horen intrinsiek bij het heilshandelen van God in zijn mensgeworden Zoon. Daarom belijden wij als ons geloof: ‘Hij is voor óns, mensen, en omwille van óns heil uit de hemel neergedaald; Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden’. Die eerste theologen hebben de Bijbel dus heel goed gelezen en met recht gezien dat het zó belangrijk dat wij er zélf bij betrokken zijn. Daarom staat het er maar liefst tweemaal in deze zin uit onze geloofsbelijdenis: nedergedaald uit de hemel, vlees aangenomen en mens geworden, dat alles is voor óns mensen, dat alles is omwille van óns heil.
Het staat er tweemaal. De eerste keer dat het ‘ons mensen’ behelst. Neerdalen uit de hemel, vlees aannemen, geboren worden, dat alles vindt plaats omdat het om ‘ons mensen’ gaat. De tweede vermelding maakt duidelijk hoe die ‘ons mensen’ erin betrokken zijn. De Zoon daalt niet uit de hemel neer, neemt niet het vlees aan en wordt niet geboren om ons, mensen, te straffen, te verdoemen of te vervloeken, maar dat alles is gebeurd ‘omwille van ons heil’. Het heilshandelen Gods is gericht op mensen en wel op hun redding, op hun heil.
Laat ik het even in het Engels zeggen, omdat we tegenwoordig vaak met Engelse leuzen worden geconfronteerd. Het heilshandelen vindt niet plaats ‘to save the planet’, maar ‘to save us, humans’. Als wij, mensen, er niet in betrokken zijn, is het geen christendom, maar heidendom. Voor je het weet zijn mensen ondergeschikt gemaakt, of dat nu bijvoorbeeld de boeren zijn, die voor ons voedsel verbouwen, of de werkers in de toeristenindustrie, die daardoor voor hun landen ook welvaart kunnen opbouwen. Natuurlijk moeten wij mensen zuinig zijn op het milieu, maar niet omdat de planeet dreigt te vergaan of de soort ‘mens’ op uitsterven zou staan, maar omdat wij mensen centraal staan. Van Gaia of Moeder Aarde verwachten wij, mensen, in het christendom geen heil, maar wel van God, wiens Zoon neergedaald is uit de hemel, het vlees heeft aangenomen en mens geworden is.
Johannes schrijft het heel mooi: ‘het Woord is vlees geworden en heeft onder óns gewoond’. De geloofsbelijdenis drukt het schitterend uit: ‘Hij is voor óns, mensen, en omwille van óns heil uit de hemel neergedaald; Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden’. Alleen zo heeft God ons, mensen, het vermogen gegeven om kinderen van God te worden, geboren uit God.
Archibald L.H.M. van Wieringen, priester van het bisdom Haarlem-Amsterdam, is hoogleraar Oude Testament aan de Tilburg School of Catholic Theology.
Afbeelding: De evangelist Johannes / Bron: Jean Bourdichon, Wikimedia Commons (Publiek domein)