Op vier stoelen van Deens design
Aan mijn kinderen alle vier
Vandaag vier stoelen naar de stort gebracht
voormalig Deens design van stevig hout
in jaren zestig interieur vertrouwd
en wie ze maakte zeer geacht.
Voor jullie vieren niet zomaar
een stoel veeleer je plaats in
het gezin met elk een ander zicht
ook op de jongste in ons midden
Minder gewoon dan jij en jij en jij
een chromosoom te kort een leven
anders zou het zijn en zittend op
je eigen stoel besefte je steeds meer:
haar leven zal toch nooit hetzelfde
zijn als dat van ons en eenmaal zal
zij ons huis en deze kern van leven
achterlatend elders zijn
Zo ging het, maar haar stoel bleef
staan zo kort en lang als het maar ging
in weekenden van haar – daarbuiten
met de leegte van zij is er niet
Ook zij vond een tehuis dat thuis
werd met huisgenoten en engelen
dat koesterend het leven bracht
met eigen dak en eigen stoel
Dat leek genoeg en was het ook om
zonder zeer dit Deens design met dank
te brengen waar het nu ook hoort:
restanten van een ver voorbij
W.A.M. de Moor (1987, 51 jaar)
Bron: Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen
De dichter 1936 – 2015
Een aimabele Wam de Moor kijkt de camera in. Doorschijnend het dunner wordend hoofdhaar, met een snor die vanuit de mondhoeken uitloopt in een rondvolle, stoere kinbaard. De ogen liggen diep, eerder dralend dan onzeker, geenszins een branieschopper. Opvallend het hoge, gladde voorhoofd met strakke, enigszins verhulde kaaklijn met daarachter een meer dan ontwikkeld brein. Geen veinzer, maar een man die iets te zeggen heeft. Geëngageerd ook, de wereld verkennend waarin hij zich dienstbaar weet in padvinderij, koor, leesgroep en parochie. Fier dat hij al jong als misdienaar wordt ondergedompeld in de schoonheid van de liturgie, haar uitbundige polyfone zang en haar monastieke, van de wereld afgewende gregoriaans. De plaats ook waar hij nederigheid leert.
Wam de Moor is in het diepst van zijn wezen vooral artistiek en creatief. Tekenen, dichten, zingen, schrijven en pianospel vullen zijn jonge jaren in het rijk met kinderen gezegende gezin. Tussentijds wordt hij – samen met zijn tweelingbroer – door Jezuïeten gevormd aan het Nijmeegse Canisius, is hij actief met allerhande buitenschoolse activiteiten, behaalt hij er zijn gymnasiumdiploma, waarna hij Nederlandse Letteren gaat studeren in Nijmegen. Later verkrijgt hij zijn doctoraat of doctorsbul op een biografie van de schrijver J. van Oudshoorn. Hij schrijft daarna nog meer biografieën en verheft de biografie daarmee tot literair genre.
Al vroeg etaleert Wam zijn gepassioneerde drang tot schrijven. Bladzijden vol vult hij in het schoolblad van het Canisius, een hartstocht die hij daarna in diverse vormen voortzet aan de universiteit. Nog tijdens zijn studie sleept hij zijn eerste, literaire baantje als recensent voor het dagblad De Gelderlander in de wacht. Ook neemt in die tijd – de jaren zestig – zijn carrière als neerlandicus in het onderwijs een veel belovende aanvang. Hij wordt leraar aan het Geert Grote College in Deventer en daarna krijgt bij een benoeming aan de Gelderse Leergangen waar hij lesgeeft aan studenten van de opleiding MO-Nederlands. Uiteindelijk vindt de eervolle benoeming plaats tot universitair docent in Nijmegen, waar hij naam maakt als gezaghebbend literatuur-didacticus.
Zijn baan aan de universiteit, waarin opnieuw zijn sterk sociale instelling in het oog springt als organisator van collegiale activiteiten en als schrijver van bijdragen aan jubileumboeken, beletten hem niet óók te recenseren voor het toen nog gerenommeerde dagblad De Tijd. En al die tijd schrijft hij – zij het in de marge van zijn volle agenda – gedichten. Hij publiceert overigens niet graag onder eigen naam en kiest liever schuilnamen; zijn uitgevers zijn niet altijd bereid zijn gedichten te publiceren. Hij geeft ze daarom het liefst – mede gevoed door angst voor afwijzing – uit in eigen beheer. Trots is hij als zijn gedicht over het meest eigenzinnige meisje in Nijmegen ooit, Mariken van Nieumegen, in 2005 op een gevel aan de Grote Markt wordt vereeuwigd. Over haar schrijft hij in de laatste strofe van zijn uitverkoren gedicht ‘Allemans wicht’:
‘We hebben ons jou toegeëigend,
bezit van je genomen zonder vragen
we moesten wel, je was zo onweerstaanbaar’
De Moor geeft graag les en wil zijn leerlingen leesenthousiasme bijbrengen. Het is zijn idee om leesdossiers aan te leggen waarin scholieren hun leeservaringen kunnen opslaan. Als er eenmaal leesplezier is – zo is zijn overtuiging – komt de rest vanzelf. Hij vernieuwt literaire bloemlezingen voor middelbare scholieren en schrijft daartoe samen met literatuurhistoricus Fernand Lodewick en grafisch ontwerper Kees Nieuwenhuijzen de rijk geïllustreerde atlas van de Nederlandse letterkunde ‘Ik probeer mijn pen’.
Door een aanhoudende hernia verlaat De Moor in 1997 op 61-jarige leeftijd vervroegd het onderwijs. Hij geniet van die onverwachte, vroege levensavond. Hij is op allerlei literaire fronten actief maar na de dood van zijn vrouw in 2008, Maria Oremus, – wier achternaam zo mooi past in het Roomse milieu waarin De Moor zijn leven lang heeft vertoefd – , verandert dat. Hij lijkt te vereenzamen en mist haar node, zoals ook blijkt uit het lyrische gedicht ‘Nog even dan’ (2011), dat te vinden is in de eerder aangehaalde bundel ‘Ik raak je aan’. Hierin roept hij tot driemaal toe zijn overleden echtgenote aan, nu het voor hem nog kan. Hij verlangt tevergeefs naar haar nabijheid: ‘Toe, heb mij lief, voor even nog’. In de laatste strofe smeekt hij haar hem nog een keer lief te hebben. Een hartenkreet die van een innige liefde getuigt.
‘Heb lief
zoals het moet: niet geil of
gulzig; gretig, grauw noch gauw;
maar gestadig, ongenadig zoet.’
Het gedicht
‘Op vier stoelen van Deens design’ is het 4e gedicht dat De Moor voor zijn jongste dochter Kitty schrijft. Het gedicht dateert uit 2011. De titel verwijst naar meubilair uit de jaren zestig: praktisch, want ‘interieur vertrouwd’, modern en tegelijkertijd degelijk, bovendien sterk, tijdloos en uitnodigend. Ooit staan er in de huiskamer van het gezin De Moor vier van die stoelen, voor elk kind één. Maar ouders en kinderen weten: hieraan komt ooit een eind. Ouders worden ouder en kinderen vliegen uit. Zij beseffen heel goed dat de jongste in het gezin ‘vleugellam’ is. En wie zorgt er dan voor Kitty, hun laatstgeborene ..?
In de eetkamer zijn de stoelen lange tijd vaste plekken. Zij ogen dan wel eender maar ze zijn eerder kleine bastions van waaruit drie kinderen, ieder op eigen wijze, hun plaats, rol en rangorde in het gezin innemen. Zij hebben daarbij hun eigen ‘zicht’ op het vierde kind, ‘op de jongste in [hun] midden’, een meisje geboren met het Downsyndroom. En zij weten, beseffen dat zij geluk hebben gehad niet dàt ene chromosoom te hebben dat hun zusje wèl heeft. Domme pech, waardoor Kitty haar leven lang anders is en ze nooit op eigen benen zal staan …
En naarmate de tijd voortschrijdt, groeit het besef dat de dag nadert waarop hun kwetsbare telg de geborgenheid van het ouderlijke nest, ‘haar kern van leven’, moet achterlaten om elders zonder hen verder te leven. Die scheiding is onvermijdelijk. Maar is het vermogen te kunnen loslaten niet ook een akte van liefde? Maar o, wat zal de gedachte aan die scheiding pijn hebben gedaan! Dat diepe schuldgevoel je kind te dumpen bij de ‘stort’. Want dàt is het gevoel dat opkomt en opspeelt in de diepten van die nachten waarin slapeloosheid het beklemde hart onrustig maakt.
In strofe 5 is die onvermijdelijke dag aangebroken waarop Kitty het ouderlijk huis verlaat. Haar stoel blijft als stille getuige in de woonkamer staan. Daarna, in menig weekeinde, vult die lege plek zich altijd vreugdevol. Maar aan het eind van de dag volgt dan toch weer een beetje méér afscheid, alsof haar stoel alsmaar leger wordt. Op bezoek komend voelen de anderen ook ‘de leegte van zij is er niet’.
In de voorlaatste strofe voltrekt zich een klein wonder. Kitty krijgt een eigen leven, een nieuw dak boven haar hoofd, met daarin een vaste plek: een eigen stoel aan tafel. Ze voelt zich omringd door nieuwe huisgenoten en heuse, haar met liefde en zorg omringende engelbewaarders. Ze heeft een nieuw ‘thuis dat haar koesterend het leven bracht’.
In de laatste strofe keert het Deens meubilair voor even weer terug, als een postuum eerbetoon. De stoelen hebben hun taak volbracht. Rondom de huiskamertafel hebben zij een band in het gezin gesmeed. En eerst, nadat de kinderen allen een nieuwe, eigen plek hadden, kon het meubilair naar de stort. Immers, ook Kitty had haar nieuwe ‘stoel’ gevonden, elders, in een veilig oord waar ze gelukkig is en op eigen wijze zin kan geven aan háár leven.
Het vinden van een veilige woonplek voor Kitty is de essentie van het gedicht en vermoedelijk een van de grotere geluksmomenten in het rijke leven van Wam de Moor.
Over de auteur:
Drs. Joop de Vries is mediëvist en publicist