Bijna Kerstmis  van Inge Boulonois

Bijna Kerstmis  van Inge Boulonois

Het stadshart is haast dichtgeslibd.
Wensen drommen op het trottoir
langs etalages stikvol koopbaar.

In geslepen banen sluizen trams
verlangens door, bij vlagen gierend,
bellend. Auto’s horten dampend
door het steedse heen, zebra’s over
tussen citybags loodzwaar van koopwaar.

Reclames pressen ons de winkels in,
het infarct van kassa’s langs.

Muzak spoelt onze oren:
liegt dat vrede enkel en alleen
geboren wordt in overdaad. 
                

Inge Boulonois 1945 – 2024

Kerstbeleving: toen & nu

‘Bijna Kerstmis’,  met die  –  naar het lijkt  –  verwachtingsvolle  aanhef opent het strofische vers van de in 1945 in Alkmaar geboren dichteres, Inge Boulonois. Het gedicht verschijnt in 2007 in de bundel ‘Haast feestelijk’. Boulonois groeit op als naoorlogs kind in de jaren ’50 van de vorige eeuw en wellicht herinnert zij zich nog die – in de aanloop naar Kerst –  alsmaar korter wordende koud-mistige decemberdagen. Dagen waarop het steeds vroeger donkert. Hoe verontruste  moeders kinderen buiten uit een laatste straatspel halen en hen voor het avondeten in straffe pas de warme  woonkamer injagen. 

In het matte schijnsel van een eenzame straatlantaarn is misschien nog het silhouet van een enkeling te zien die zich in vrieskou voor een laatste plichtpleging nog even op straat begeeft. Wie niet buiten hoeft te zijn, blijft binnen en nestelt zich in de behaaglijkheid rondom een snorrende pot-  of warme kolenkachel.  En ongetwijfeld  staat in een hoek van vele, dan nog pover en braaf ingerichte huiskamers een verlichte kerstboom of kerststal met wat kleine presentjes waarvoor kinderen zich al zingend scharen. Want nog even en het is Kerst …  

Zegt niet ook Martinus Nijhoff in zijn gedicht ‘De Kerstboom’:

‘De kaarsen branden tusschen mandarijnen,
Sneeuwsterren, speelgoed en gekleurde noten.
De kind’ren zingen, en de dauw der groote
Oogen beweegt en blinkt in ’t trillend schijnen.’

Wat de dichteres in het te bespreken gedicht schetst, is echter geen simpel samenzijn en al helemaal geen ingetogen stemming, laat staan verwachtingsvolle kerstzang in schier verlichte huiskamers. Nee, Boulonois rekent,  enigszins verhuld, verachtingsvol af  met de ongebreidelde koopzucht die zich net voor Kerst  –  een halve eeuw later  – massaal en zonder gêne openbaart.  Want hoe anders  is in het gedicht van 2007 de aanloop naar  Kerst vergeleken met die van ruim 50 jaar eerder! 

Het gedicht

In de eerste strofe verplaatst de dichteres de lezer naar het drukke ‘stadshart’ van vermoedelijk het centrum van een grotere provinciestad, waar het rollend verkeer op weg naar de extra kerstkoopavonden bijna dichtslibt in hopeloos getoeter en haastig gedrang. Nog even snel de laatste inkopen doen. Aan de trottoirs grenzen de feestelijk en uitbundig verlichte etalages waarachter het ‘stikvol koopbaar’ klandizie in grote aantallen naar binnen lokt. 

Koopbaar’ betekent in deze context allereerst kerstspullen en – versieringen, waarmee huiselijke  gezelligheid wordt gekocht.  ‘Stikvol koopbaar’ wil tevens zeggen dat er heel veel te koop is èn dat het betaalbaar is. Tegelijkertijd zal een groot deel van het kerstbudget gespendeerd worden aan  –  de woorden van de zanger-liedjesschrijver Joop Visser  indachtig –  ‘kerstkip, kerstbig, kerstpatrijs …’, waarvan in het gedicht signalen worden afgegeven en waarover aan het slot meer.

In ‘Koopbaar’ zit ook een negatieve connotatie die  geduid kan worden als omkoopbaar. Het  publiek denkt dat het met zilverglimmer en klatergoud intimiteit en vrede in huis kan kopen. Maar moeten intimiteit en vrede niet primair uit het hart komen?   Boulonois lijkt hier zowel de middenstand als de naïeve  koper een tik op de vingers te geven omdat kerstkoopbaar illusies schept die er veelal niet zijn. Wat knipperlichtjes, guirlandes en olijke kerstmannetjes doen, is veinzen. Mensen opzadelen met bedrieglijke schijn. 

In de eerste strofe hebben we in V2 reeds kunnen lezen hoe ‘wensen drommen op het trottoir’. In de rest van het gedicht komen meer van dergelijke constructies voor. In de tweede strofe rept de dichteres  over de manier waarop ‘trams verlangens doorsluizen’. Andere voorbeelden zijn te lezen in V9    ’Reclames pressen ons de winkels in’ en in V11‘Muzak spoelt onze oren’. 

Boven aangehaalde constructies  zijn personificaties die Boulonois lijkt te gebruiken om te accenturen dat het in dit gedicht gaat om prikkels van buiten, om lokreclames als geldkloppende dwingelanden met op de achtergrond  zoetgevooisde maar  pretentieloze muziek. De 2 laatste onderwerpen in de hierboven aangehaalde passages ‘reclames’en ‘muzak’ lijken te  verkondigen dat de moderne mens slechts horige is van die aanbeden godheid: de onzichtbare hand van het grootkapitaal.   

Iedereen heeft haast; trams scheuren gierend, luid schellend door de bocht. Auto’s wringen zich hortend ‘door het steedse’. Een woord dat nog maar weinig voorkomt. Een woord ook dat naar archaïsch taalgebruik neigt en   –  opzettelijk? –   detoneert met het nieuwtijdse lexicon dat Boulonois met name  in het  tweede  deel van het gedicht hanteert, zoals ‘citybags, kassa’s,  reclames en zebra’s’.

In de derde strofe blijkt dat  er door de overweldigende drukte  bij de kassa lange rijen en opstoppingen ontstaan. Boulonois spreekt in V10 van ‘het infarct van kassa’s’ wat in deze context impliciet lijkt te verwijzen naar nog een ander kenmerk van het kerstfeest, namelijk de overdadige kerstdiners. Immers, het dichtslibben van het ‘hart’ in V1 en het accentueren van ‘infarcten’ in V9 verwijzen in overdrachtelijke zin naar de gevolgen van die overdaad.  Geeft Boulonois  hiermee uiting aan haar afkeer voor excessieve  koopdrift en haar minachting voor het vieren van Kerst als braspartij?

In de laatste strofe wordt duidelijk dat de moderne, zich vrij wanende (stads)mens dusdanig  is  gemanipuleerd dat hij meent dat ‘vrede enkel en alleen geboren wordt in overdaad’. Dit gedicht gaat allang niet meer over Kerstmis in zijn diepere betekenis maar over de  grove leugen waarin drommen mensen heilig geloven en die in stand wordt gehouden door de god van de commercie en ons  begerige en narcistische ego. Inge Boulonois schetst onder de oppervlaktestructuur van haar gedicht Kerstmis als het feest van de geestelijke armoede.  

Elders zegt  Boulonois in een eveneens kerstgerelateerd vers zowel relativerend als badinerend:

‘Nou ja, kerst is natuurlijk geen begrafenis
En als dat spul straks weggaat, schenkt dat lafenis!’

Blijven over de bloedeloosheid van het hart en het massale voornemen om in januari weer te lijnen. 

Over de auteur:

Drs. Joop de Vries is mediëvist en publicist

Bron foto: met goedkeuring van de dichteres