Ze vloeken een beetje bij elkaar: links van onze voordeur de kleurrijke tegel met afbeelding van Franciscus van Assisi, en rechts, naast de deurbel, het schildje ‘NEE. Geen verkopers, collectanten of geloofsovertuigers.’ Een subtiel doch warm ‘welkom’ versus een hartgrondig ‘oplazeren’.
Inmiddels een paar jaar geleden belde er een bijdehante, zeg maar gerust brutale twintiger aan. Het was een student die niet uit idealisme, maar als bijbaantje leden voor een goed doel wierf (omdat ik ooit bij een goed doel heb gewerkt, ken ik dit ‘systeem’). Op vrij agressieve wijze probeerde hij mij een schuldgevoel aan te praten omdat ik geen donateur wilde worden en de kindjes in Afrika daar ernstig de dupe van werden. Ik werd nog net geen asociale trut genoemd die niets voor een ander over had, maar daar kwam het eigenlijk wel op neer.
Tsja.
Het was de zoveelste ‘deurbeller’ in korte tijd die een grote bek opzette toen het antwoord een vriendelijk doch beslist ‘nee’ was. Het kwam bovendien in een periode dat ik als geestelijk verzorger in opleiding voor het eerst werd geconfronteerd met heftig lijdende en stervende mensen; en moest leren daarbij een juiste balans in ‘afstand en nabijheid’ te vinden. Aanvankelijk trok ik me alles te veel aan waardoor ik soms helemaal leeg thuiskwam. Om er vervolgens zo’n klier van een fondsenwerver overheen te krijgen…
Ik was ineens helemaal klaar met al dat geleur aan de deur en bestelde bovengenoemd NEE-tegen-alles-schildje (voorheen hadden we slechts een NEE-sticker voor verkopers). Niet echt vriendelijk, maar o, wat een hemelse rust! En mocht er onverhoopt toch iemand het wagen om aan onze deur te komen jengelen, dan is de discussie met een handgebaar naar het schildje snel klaar.
Maar ja… eigenlijk heb ik helemaal niks tegen collectanten – de échte, old school collectanten met een bus (of QR-code natuurlijk) waar je iets in kunt stoppen en klaar, bedoel ik. Of tegen buurtkindjes die hun kinderpostzegeltjes moeten slijten. En met enige regelmaat ontvang ik een priester of pastor die gekscherend uitroept: ‘o jee, ik mag hier niet naar binnen!’ waarop ik al even gekscherend antwoord ‘ach, jij bent helemaal niet overtuigend’ of ‘ik ben al overtuigd’.
Maar… het geeft wel aan dat er ergens iets schuurt. Eigenlijk zou ik, ondanks mijn allergie voor manic street preachers, best een pleisterplaatsje willen zijn voor immer afgewezen en afgezeken geloofsverkondigers die even op adem moeten komen. Sterker nog: als theoloog / GV-er in spe vind ik zulke die hards juist heel interessante mensen en ben ik reuzebenieuwd naar hun levensverhalen en persoonlijk drive.
En o ja, iets met een open, vriendelijke en gastvrije houding naar anderen… Deo gratias enzo…
Hmfff…
Het kleine schildje is een heus existentieel-spiritueel ‘dingetje’ geworden: stel je je open met het risico een paar hufters tegen te komen, of blijf je achter je schild, achter je dichte deur zitten om op die manier ook leuke, interessante mensen en goede gesprekken te missen?
Als ik de planten in mijn voortuin verzorg of als ik weet dat de pastoor op bezoek komt, tik ik soms even tegen het schildje. Misschien dat een paar jaar felle zon inmiddels de sterkte van de super-super-superlijm heeft aangetast.
Vooralsnog zit het heel, heel stevig vast.
Ach, nou ja. Hebben we nog even rust.
Totdat de nieuwe pastoor op bezoek komt. Kijken wat-ie doet.