“Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral” (Bertolt Brecht).

“Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral” (Bertolt Brecht).

Zoals u wellicht heeft gemerkt, beste trouwe lezer van mijn epistels, pak ik graag een bijl en hak ik met enthousiasme in op de wortels van het onsamenhangende wereldbeeld van de Moderne Seculiere Mens. Dat doe ik – op mijn bescheiden manier – uit liefde voor de drie transcendentalen: het Goede, het Ware en het Schone. Maar een bekentenis is op zijn plaats. Het hakken is een project dat niet alleen uit liefde geboren is, maar ook uit frustratie. De frustratie dat oppervlakkige, innerlijk tegenstrijdige en vaak ook destructieve ideeën zich moeiteloos kunnen nestelen in het collectieve bewustzijn. De frustratie dat de grote vragen van het leven nauwelijks gesteld worden, laat staan beantwoord. De frustratie dat het stellen van de grote vragen (bijvoorbeeld: waarom is er iets en niet niets?) niet leidt tot enthousiaste dialogen en verdiepende debatten, maar tot een nonchalant en arrogant schouderophalen. Alsof dit zinloze of allang achterhaalde vragen zijn.

De Gevaarlijke Verleiding van het Evangelie van Brecht

Ik laat mijn frustratie nu de vrije loop, pak mijn bijl en ga de wortels van een bijzonder oppervlakkig en destructief idee te lijf. Een destructief idee dat in het geseculariseerde Westen, aan de basis ligt van ons mensbeeld. Een destructief idee dat de basis vormt van sociaal, economisch en politiek overheidsbeleid. Het is voor vele Westerse intellectuelen en beleidsmakers, het intellectuele fundament van onze verzorgingsstaat en van de door de staat georganiseerde ontwikkelingshulp. Het is het idee van de Duitse schrijver, dichter (en overtuigd Marxist) Bertolt Brecht: Eerst komt het vreten, daarna de moraal.

Dit idee, het evangelie van Brecht noem ik het, is misschien wel het slechtste idee in de lange, trieste geschiedenis van slechte ideeën. De betekenis ervan is vrij eenvoudig samen te vatten: Zo lang mensen verstoken zijn van eerste levensbehoeften – bijvoorbeeld voedsel, onderdak of kleding – is moraal hooguit een luxe. Pas als je eerste levensbehoeften vervuld zijn heb je de tijd en gelegenheid om je zorgen te maken over de vraag hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Wat ‘goed’ of ‘fout’is, zijn overwegingen die pas een rol gaan spelen als je genoeg te eten en een dak boven je hoofd hebt.

Voordat ik ga zwaaien met mijn bijl moet ik Bertolt Brecht complimenteren. In de geschiedenis van de mensheid is het weinig ideeën gelukt om zó kwaadaardig en destructief te zijn en tegelijkertijd zó vanzelfsprekend onderdeel te zijn van een collectief bewustzijn, en dat al bijna honderd jaar. Het is het werk van een kwade genius dat zijn gelijke in de moderne tijd nauwelijks kent. Na dit welgemeende compliment aan Brecht ga ik aan de slag.

De kwaadaardige implicaties van het idee: Eerst komt het vreten, daarna de moraal liggen voor de hand. De reductie van een mens in nood tot een immoreel dier dat uitsluitend zijn eigen primaire belangen nastreeft is duidelijk genoeg. Omgekeerd, de implicatie dat mensen, die het materieel goed gaan, wél in staat zouden zijn om een ‘goed mens’ te zijn, is net zo verwerpelijk. Maar hoe diep dit banale evangelie zich heeft genesteld in onze psyche is minder evident. Onze verzorgingsstaat en de door de staat georganiseerde internationale ontwikkelingshulp drijven op het idee dat pure materiële bevrediging de deur openzet voor verdere ontwikkeling van zowel arme mensen als van ontwikkelingslanden. In Nederland is Rutger Bregman de belangrijkste profeet van het evangelie van Brecht. Zonder blikken of blozen schrijft Bregman alle arme mensen af als hulpeloze slachtoffers van hun materiële armoede die alleen maar domme keuzes kunnen maken door hun gebrek aan geld. Dat bedoelt Bregman kennelijk niet beledigend; arme mensen hebben volgens hem gewoon geen enkele mogelijkheid om zichzelf uit de armoede te werken. Zij hebben een verlosser nodig: verlichte mensen zoals Bregman.

Het Evangelie van Brecht Versus de Wetenschap: Moraal en Rijkdom van Landen

Er is alleen één probleem; het evangelie van Brecht is niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Het is niet gebaseerd op systematische verzameling van data met behulp van een empirische onderzoeksmethode. Het is niet gebaseerd op wetenschappelijke inzichten die de tand des tijds hebben doorstaan. Maar desondanks is Brechts evangelie in ons collectieve bewustzijn gepromoveerd van lege hypothese tot bijna onaantastbare vooronderstelling. Dat maakt het weerleggen ervan tot een precaire aangelegenheid. Het weerleggen zelf impliceert dat Brechts evangelie enige inhoudelijke geldigheid heeft. Die implicatie moeten we vermijden. Laten we daarom een stap terug doen en beginnen bij het begin. Als we ‘fressen’ en moraal aan elkaar willen verbinden, als we willen weten welke individuen, welke gemeenschappen en welke landen het meest succesvol zijn in het scheppen van materiële welvaart, en in het eerlijk verdelen daarvan, welke uitspraak doet dan meer recht aan de werkelijkheid:

eerst komt het “vreten”, daarna de moraal (optie ‘A’)?

Of:

eerst komt de moraal, daarna het “vreten” (optie ‘B’)?

Het begrip “moraal” hebben we nog niet gedefinieerd. Maar laten we aannemen dat Bertolt Brecht, als overtuigd Marxist, daarmee een bepaalde mate van medemenselijkheid en solidariteit tussen arm en rijk bedoelde. Bijvoorbeeld het eerlijk verdelen van eerste levensbehoeften onder de armen en de zwakken in de samenleving.

Nu kunnen we onszelf de vraag stellen welke landen én welvarend zijn én solidair zijn met de onbedeelde medemens. Als we de redenering van optie A volgen, de Bertolt Brecht optie, zou dit betekenen dat landen met weinig tot geen natuurlijke hulpbronnen tot eeuwige armoede veroordeeld zouden zijn, tenzij zij hulp van buitenaf krijgen. Omgekeerd zou dit betekenen dat landen met een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen tot moreel deugende landen zouden moeten behoren. Helaas voor optie A is haar stelling niet in overeenstemming met de empirische data die we hebben. In de top tien van rijkste landen ter wereld vinden we vooral landen die nauwelijks natuurlijke hulpbronnen ter beschikking hebben. In het Global Wealth Report van kredietverzekeraar Euler Hermes (onderdeel van verzekeraar Allianz) wordt gekeken naar het netto financieel vermogen per hoofd van de bevolking. Weliswaar staan de Verenigde Staten, rijk aan natuurlijke hulpbronnen, bovenaan de lijst, maar de overgrote meerderheid van rijkste landen (Zwitserland, Denemarken, Nederland, Zweden, Singapore, Taiwan, Nieuw-Zeeland, Japan, België) hebben hun rijkdom niet te danken aan een overvloed aan natuurlijke hulpbronnen. Om over een land als Israël nog maar te zwijgen; dat vinden we op een respectabele veertiende plek. Ver voor Europa’s grootste olie- en gasstaat Noorwegen, dat we pas vinden op plek 24.

Helemaal onderaan de lijst vinden we landen als Jemen (rijk aan olie), Mozambique (rijk aan gas), de Democratische Republiek Congo (rijk aan kobalt en koper), de Centraal Afrikaanse Republiek (rijk aan goud, olie, uranium en diamanten) en Zuid-Soedan (rijk aan olie). Zelfs radicaal-socialistisch Venezuela, een land dat het Marxistische model van Brecht met enthousiasme heeft geïmplementeerd, is straatarm. Met een bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking van ongeveer USD 8.500 doet Venezuela het slechter dan India en Bangladesh en nauwelijks beter dan Mauritanië en Djibouti. Niettemin heeft Venezuela de grootste bewezen oliereserves ter wereld buiten de OPEC, geschat op meer dan 200 miljard vaten(!)

De conclusie moet zijn dat optie A de confrontatie met de werkelijkheid niet overleeft. Veel landen die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, die meer dan voldoende ‘te vreten’ zouden moeten hebben, kunnen nauwelijks hun eigen bevolking voeden. Veel landen die arm zijn aan natuurlijke hulpbronnen, scheppen daarentegen enorme rijkdom. En dat niet alleen: in de rijkste landen is relatief meer economische gelijkheid dan in arme landen. Dat weten we dankzij de meest gebruikte maatstaf voor inkomensverdeling per land: de Gini-coëfficiënt, ontwikkeld door de Italiaanse statisticus Corrado Gini in 1912. Simpel gezegd: hoe hoger de Gini-coëfficiënt, hoe groter de kloof tussen de inkomens van de rijkste en armste mensen van een land. De Gini-coëfficiënt varieert van 0 tot 1, maar wordt vaak als een percentage geschreven van 0% (totale gelijkheid) tot 100% (totale ongelijkheid). Hoewel de Gini-coëfficiënt een geschakeerd en complex beeld oplevert, is een algemene conclusie te trekken: welvarende, Europese landen zijn economisch gelijker dan minder welvarende landen in Afrika en Azië. Nederland heeft een Gini-coëfficiënt van 26,0%. Venezuela en Zuid-Soedan hebben een Gini-coëfficiënt van 44,8%, respectievelijk 44,1%.

Als laatste redmiddel voor optie A wordt doorgaans de onderdrukkingskaart getrokken. Arme landen in Afrika en Azië zouden slachtoffer zijn van rijke Westerse onderdrukkers, die arme Afrikaanse en Aziatische landen vanaf de zestiende eeuw zouden hebben leeggeroofd. Deze arme landen zouden daar nog steeds de gevolgen van dragen. Ook hier geldt: empirische data voor deze stelling ontbreken. Voor zover bekend profiteren Nederlanders niet van diefstal van Afrikaanse rijkdom. Wel weten we dat honderden miljoenen euro’s van Nederlands belastinggeld in “steun” aan Zuid-Soedan in rook zijn opgegaan. Ook weten we dat de armste landen in Afrika en Azië volgens Transparency International doorgaans de landen zijn met de laagste score als het gaat om integriteit van overheidsfunctionarissen. Met andere woorden: die landen zijn het meest corrupt. Jemen, Venezuela en Zuid-Soedan komen we volledig onderaan de lijst van de Corruption Perceptions Index weer tegen.

Moraal en Rijkdom van Mensen

Het lijkt er steeds meer op dat het fenomeen “moraal” een niet te negeren rol speelt in het scheppen van welvaart en een eerlijke verdeling van die welvaart. Wat voor landen geldt, zou dat ook voor individuele mensen kunnen gelden? Zorgt een gebrek aan geld voor een gebrekkige moraal? Of zorgt een gebrekkige moraal voor een gebrek aan geld? Het zal u misschien verrassen, maar ik laat het antwoord op deze vraag nog even in het midden. Ik wijs u echter op de perfide gevolgen van het toepassen van optie A, het evangelie van Brecht, op het denken van diens profeten, waaronder Rutger Bregman. Het betekent voor Bregman dat we berooide jongeren uit kansarme wijken niet hoeven aan te spreken op hun gedrag. Zij kunnen volgens Bregman niet anders dan slechte en domme beslissingen nemen. We hoeven ze niet te leren dat ze anderen moeten behandelen zoals ze zelf behandeld willen worden, namelijk met respect en waardigheid. We hoeven ze niet te leren om beleefd te zijn en eerbied te hebben voor autoriteit. We hoeven ze niet te leren om hun afspraken na te komen. We hoeven ze niet te leren om bij sollicitatiegesprekken op tijd te komen, hun jas en airpods uit te doen, en hun capuchon en pet af te zetten. We hoeven ze niet te leren te vousvoyeren waar gepast. We hoeven ze niet te leren door de week op tijd naar bed te gaan, in plaats van te gamen en te Netflixen tot de vroege ochtend, zodat je overdag fit bent. Nee, het gebrek aan geld is het enige probleem van arme mensen. Ofwel: geef hen te vreten, daarna zullen ze zich als voorbeeldige burgers gedragen. Als bij toverslag verschijnt de juiste moraal. Bregman maakt hier een bizarre en irrationele gedachtensprong.

Ondanks het ontbreken van bewijs voor de geldigheid van optie A blijft het idee aantrekkelijk. Het spreekt pseudo-intellectuelen aan die menen over unieke en verborgen inzichten te beschikken over de menselijke natuur die normale stervelingen ontgaan. Het spreekt de aanmatigende houding aan van cynici, die zich inbeelden dat zij boven morele overwegingen en traditionele dogmatiek verheven zijn. Het minacht de wijkagent, de leraar, de ouder, de opvoeder, de therapeut, de dominee, de pastoor, iedereen die zich met hart en ziel inzet voor het welzijn van kwetsbare groepen, van jong tot oud, wel of niet arm, wel of niet verslaafd, wel of niet geestesziek. Zij worden gedegradeerd tot beoefenaren van “bullshit jobs”, want technocraten zoals Bregman, met een grote zak geld, zijn volgens henzelf degenen die het echte verschil maken.

Bertolt Brecht was een begenadigd dichter en schrijver, maar voor een schrijver van zijn statuur had hij bar weinig inzichten in menselijke drijfveren. Handelen mensen immoreel als zij arm zijn en nauwelijks te eten hebben? Omgekeerd: handelen mensen moreel als ze hun natje en hun droogje hebben? Om meteen maar het ultieme kwaad aan te spreken: niet één serieuze historicus zal beweren dat de Nazi’s antisemieten waren omdat ze te weinig te eten hadden. Een ijverige Cherry Picker zou de geschiedenis kunnen induiken en kunnen tegenwerpen dat het verdrag van Versailles, gecombineerd met de economische depressie in de jaren dertig van de twintigste eeuw, de Duitsers economisch zo ruïneerde dat zij hun morele kompas niet op orde hadden. Maar dan zou dat kompas toch weer de ‘juiste richting’ opgegaan moeten zijn toen de Nazi’s na hun machtsovername de economie binnen enkele jaren weer volledig op orde kregen.[1] We weten hoe dat afliep. De mens kan nog zoveel materiële welvaart (“das Fressen”) hebben, en desalniettemin in een morele afgrond staren.

Diegenen die beweren de oplossing voor het probleem van armoede gevonden te hebben met simplistische en sensationele claims, kunnen rekenen op uitbundige media-aandacht. Maar u, gewaardeerde lezer, weet wel beter: ‘Vreten’ alleen is niet de oplossing. Bertolt Brecht’s evangelie, het fundament van moderne Westerse denkers, is roemloos door het ijs gezakt. 

Een Dieper Mensbeeld: Brecht Versus Dostojevski 

Hoe staat het met optie B? Komt dan toch eerst de moraal en daarna het ‘vreten’? Ik zal u het verlossende antwoord geven: Het is ingewikkeld. Vergeeft u mij deze anticlimax. Maar simplistische zwart/wit benaderingen is het domein van populisten, die zich vooral sterk maken voor optie A. Dat betekent niet automatisch dat optie B tot nieuw evangelie gepromoveerd kan worden. De realiteit is zó complex dat zelfs optie B niet per se een afdoende verklaring kan geven voor het schijnbaar onuitroeibare probleem van corruptie en armoede. Maar ik meen dat ik u iets beters kan bieden. In plaats van het bieden van een simpele keuze tussen opties A en B, bied ik u een alternatief fundamenteel mensbeeld aan, dat u kan helpen bij het beoordelen van de waarheidsgetrouwheid van beide opties. Een eeuw vóór Brecht leefde een van de grootste schrijvers aller tijden, Fjodor Dostojevski. In één volzin schetst Dostojevski een schrikwekkend beeld van de menselijke natuur:

“Giet alle aardse zegeningen over hem heen, verdrink hem in een zee van geluk, zodat er aan de oppervlakte niets dan bubbels van gelukzaligheid te zien zijn; geef hem economische voorspoed, zodat hij niets anders te doen heeft dan slapen, taarten eten en zich bezighouden met de voortzetting van zijn soort, en zelfs dan zou de mens je, uit pure ondankbaarheid en pure wrok, een gemene truc uithalen.” [2]

Het is het mensbeeld van een schrijver die, anders dan Brecht, het besef van de zondeval in zijn botten heeft zitten. Van een intellectueel die weet dat het verlangen naar verlossing groter is dan basale behoeftebevrediging. Van een zondaar die onderkent dat zijn verlossing noch van overheden noch van gezagsdragers komt. Het is het realistische en verfijnde mensbeeld van een Christen. Een mensbeeld dat verafschuwd wordt door seculiere technocraten, bezeten als zij zijn door het evangelie van Brecht, die geen Verlosser naast henzelf dulden. 

De keuze die voor u ligt is niet de keuze tussen opties A en B. Misschien worden ooit opties C en D, of een synthese van alle opties, geformuleerd door intelligente generaties na ons. De echte keuze die voor u ligt is de keuze tussen twee verschillende mensbeelden die lijnrecht tegenover elkaar staan. Bij díe keuze is geen compromis of synthese mogelijk. U kunt alleen kiezen voor Brecht of voor Dostojevski. Kies met wijsheid.


[1] Sebastian Haffner, Kanttekeningen bij Hitler, oktober 2015, p. 38-39

[2] Fjodor Dostojevski, Aantekeningen uit het ondergrondse, 1864