Lucas 2,37
‘Hij is geboren het goddelijk Kind…’ We hebben het gezongen met Kerstmis en we blijven het zingen in de kersttijd. Intussen wordt de kring rond Jezus wat groter. De herders zijn gekomen, de drie koningen ook. Jozef en Maria profiteren van de gelegenheid dat ze nu toch dichtbij Jeruzalem zijn om hun zoon Jezus dan maar gelijk daar aan God op te dragen.
Daar zijn ook Simeon en Hanna, twee – voor die dagen zeker – stokoude mensen. Hun bestaan was helemaal gericht op die Tempel, dag en nacht waren ze er, zo staat er geschreven. Hun leven voltooiden ze daar, dichtbij de geheimnisvolle Aanwezigheid. Ik vind dat een mysterie dat mensen zich totaal toewijden aan God. Je kunt zo iets niet beredeneren. Het is een innerlijke drijfveer, een ‘motus’. Je houdt het niet vol als het een ‘must’ is die je jezelf oplegt. Dan zouden er onvolwassen psychologische drijfveren in het spel zijn. Ik denk niet dat dit bij Hanna het geval is.
Hanna is niet op zichzelf gericht. In de grote menigte die zich elke dag in de Tempel ophoudt, ziet zij dat jonge stel en gaat eropaf. Dit alleen is al bijzonder. Zij dankt God, natuurlijk. Ieder nieuw leven is een geschenk, ook van Hem. Ze heeft het ook over de bevrijding van Jeruzalem. Je zegt soms dingen die je niet kunt beredeneren. Ze kunnen wel waar worden. Het woord van Hanna is ook bewaarheid, later. Drieëndertig jaar later. Dan is Hanna allang gestorven. Maar dat is niet erg, ze heeft Jezus gezien, ze heeft gedankt, ze heeft een profetisch woord gesproken.
Ik bid dat er vandaag ook Hanna’s zijn, oude mensen die danken en hun boodschap van geloof, hoop en liefde overdragen.
We hebben vandaag nood aan Hanna’s.