De enige geldige vorm van kennis is wetenschappelijke kennis.
Zoals Dominee Gremdaat zou zeggen: “Kent u die uitdrukking, dames en heren?” De enige geldige vorm van kennis is wetenschappelijke kennis: het is een dogma dat bestaat onder de naam “sciëntisme”. Als er één niet-omstreden dogma is in het verlichte Westen, dan is dat dit dogma wel. Vraag een willekeurige atheïstische wetenschapper wat zij ervan vindt, en zij zou waarschijnlijk zeggen: “Ja, dat klopt – volgende onderwerp.” De betreffende wetenschapper ontkent wellicht niet het bestaan van, bijvoorbeeld, bepaalde deugden, een maatschappelijke ethiek, moraliteit en de schoonheid van de kunsten. Maar de atheïstische wetenschapper ziet geen reden om hierover objectieve, op de ratio gebaseerde kennis te verkrijgen. Er is geen betere of slechte moraal, noch hogere of lagere kunst. Zij reduceert ethiek, moraliteit en kunst eenvoudig tot emotionele fenomenen die evolutionair kunnen worden verklaard en geduid. Als het om echte kennisvergaring gaat, dan hebben we uitsluitend de wetenschap, want die is rationeel. Verder is er nog een restcategorie die emotie heet, maar die kan nooit als bron van objectieve kennis gelden. Nogmaals: volgende onderwerp graag.
Zo redenerend zouden argumenten tegen het sciëntisme alleen maar argumenten zijn die een emotionele basis hebben. Maar niets is minder waar. Het belangrijkste tegenargument is zuiver rationeel. Namelijk, de stelling “de enige geldige vorm van kennis is wetenschappelijke kennis” is niet toetsbaar aan de hand van de wetenschappelijke methode. Met andere woorden: de wetenschap kan niet aantonen dat de stelling “de enige geldige vorm van kennis is wetenschappelijke kennis” juist is. Die stelling bijt zichzelf in de staart. Vergelijk het met de – in bepaalde kringen populaire – stelling dat “absolute waarheid niet bestaat”. Is die stelling absoluut waar? Ook die redenering bijt zichzelf in de staart.
Wat wij hier nu aan het doen zijn is niet het beoefenen van wetenschap. Noch de stelling “de enige geldige vorm van kennis is wetenschappelijke kennis” noch het tegenargument zijn van wetenschappelijke aard. De stelling zelf en het tegenargument zijn filosofisch. Het verschil tussen wetenschap en filosofie is het duidelijkst in de methodologie. Wetenschappelijke disciplines formuleren hypotheses, doen experimenten, observeren en vergaren vervolgens kennis over de (on)geldigheid en falsifieerbaarheid van de geformuleerde hypothese. In de filosofie wordt een dergelijke methode niet gebruikt. In de filosofie wordt doorgaans zuiver abstract, analytisch en volgens logische principes geredeneerd. In de filosofie worden fundamentele vragen over, bijvoorbeeld, de aard van het ‘zijn’ gesteld (‘ontologie’). Een andere belangrijke vraag in de filosofie is de vraag wat kennis precies is en hoe we kennis verkrijgen (‘epistemologie’). Het woord “epistemologie” is afgeleid van het Griekse woord “epistēmē,” wat kennis betekent, en “logos,” wat verwijst naar studie of wetenschap. Samengevoegd betekent “epistemologie” dus letterlijk “de studie van kennis” of “de wetenschap van kennis.” Er worden in de filosofie, en in haar deelgebied de ‘epistemologie’, geen hypotheses geformuleerd die falsifieerbaar zijn en die getest worden met behulp van experimenten en observaties.
Maar minstens zo interessant als de verschillen tussen filosofie en wetenschap zijn de overeenkomsten. Eén overeenkomst is zó evident dat we die bijna uit het oog verliezen en die ik hierboven eigenlijk al aanduidde: zowel filosofie als wetenschap bedienen zich van de menselijke ratio. En daar zit hem de crux waar de meeste atheïsten aan voorbij gaan: de menselijke ratio ontstijgt de wetenschap. Laat dit concept even inzinken. Ratio gaat verder dan – ja, transcendeert – de wetenschappelijke methode. Ik wacht nog even met verdere argumentatie zodat u dit concept nog even kunt laten inzinken.
Zo, na voldoende inzinktijd kunnen we terug naar het hoofdargument van dit vlugschrift: atheïsten zijn niet rationeel genoeg. We hebben immers vastgesteld dat de onder atheïsten populaire stelling “de enige geldige vorm van kennis is wetenschappelijke kennis” geen wetenschappelijke stelling is maar een (tamelijk beroerde) filosofische en epistemologische stelling die zichzelf in de staart bijt. Als Wikipedia moet worden geloofd, zijn er desalniettemin zeer prominente Nederlandse en Belgische wetenschappers (Dick Swaab, Frans de Waal en Maarten Boudry) die een dergelijke oppervlakkige en incoherente filosofie tot Waarheid verheffen.
Mijn stelling is aldus dat het domein van de menselijke ratio in ieder geval moet worden uitgebreid naar de filosofie, als we tenminste een op de ratio gebaseerde uitspraak willen doen over epistemologie: de geldigheid van kennis. Alleen zo kan de atheïstische wetenschapper voorkomen zichzelf in verlegenheid te brengen met verwarrende uitspraken over filosofie, wetenschap en sciëntisme.
Het sciëntisme kan door zijn onsamenhangendheid zelfs de laagste drempel van plausibiliteit niet nemen. Wat zijn dan de meer rationele filosofische alternatieven voor het sciëntisme? Alleen al door het stellen van deze vraag maken we een reuzensprong naar een epistemologie die rationeler is dan het sciëntisme. We stellen immers de vraag naar plausibiliteit, niet naar meetbaarheid. De ratio kan veel meer dan alleen ‘weten door te meten’. Behalve het gebruiken van een meetlat kan de ratio ook de plausibiliteit van verschillende filosofieën toetsen, wegen en beoordelen. Laat mij een voorzichtige poging wagen om de contouren van een meer plausibele epistemologie te schetsen. Een epistemologie die wetenschap omvat, maar die niet tot wetenschap alléén reduceert.
Het geloof in natuurwetten
Zou het kunnen zijn dat het hebben van “geloof” of “vertrouwen” een noodzakelijke voorwaarde is voor het bestaan van absolute objectiviteit van wetenschappelijke kennis? Die vraag klinkt vreemder dan het is. Ja, het is voor ons volkomen vanzelfsprekend om te denken in termen van absolute waarheden. Water kookt immers altijd bij 100 graden Celsius. Een massief object in het universum zal altijd aantrekkingskracht uitoefenen op een ander massief object (ook wel bekend als zwaartekracht). Maar pas op: wat de wetenschap hier ontdekt heeft, zijn bepaalde patronen. De wetenschap formuleert modellen en theorieën die consistent zijn met waarnemingen en experimenten. Maar dat betekent niet dat de wetenschap “bewezen” heeft dat universeel toepasselijke natuurwetten bestaan. Het bestaan van die natuurwetten wordt door de wetenschap voorondersteld. Wetenschappers geloven in het bestaan van dergelijke natuurwetten. Zij vertrouwen er op dat de waargenomen patronen universeel, altijd en overal van toepassing zijn. Op basis van dat geloof stelt de wetenschapper vol vertrouwen dat het universum geregeerd wordt door natuurwetten, die universeel van toepassing zijn. Wetenschap is dus niet ook maar een mening. Dat klinkt plausibel.
Het geloof in het kunnen “kennen”
Op basis van het geloof in natuurwetten alléén hebben we nog geen bevredigende epistemologie. Want stel dat het universum inderdaad een rationeel geordende structuur heeft die onderworpen is aan natuurwetten. Hoe kunnen we er op vertrouwen dat die natuurwetten door ons als mensen gekend kunnen worden? Op grond waarvan mogen wij aannemen dat de structuren van de realiteit, de orde die in de natuur aanwezig is, identiek zijn aan de structuren van ons denken? Stel dat we daar niet op zouden kunnen vertrouwen. Dat zou rampzalig zijn. Dan bestaat er misschien wel zoiets als “natuurwetten”. Maar wat heb je daaraan als mensen niet in staat zijn om natuurwetten te kennen zoals ze echt zijn? Dan kunnen we niet beweren dat wij geldige uitspraken kunnen doen over absolute waarheden. Zeg maar dag met je handje tegen de wetenschap. Waar halen wij dan dat vertrouwen in ons kennen van die logische ordening vandaan? Helaas laat de wetenschap zelf hier ons in de steek. De wetenschap biedt zelfs sterke aanwijzingen dat wij mensen de logische ordening in de realiteit onmogelijk kunnen kennen. Een voorbeeld uit de wetenschap komt van Donald D. Hoffmann, hoogleraar bij de afdeling Cognitieve Wetenschappen van de Universiteit van Californië, Irvine. De kern van zijn stelling is dat onze waarneming door natuurlijke selectie gevormd wordt om nut te weerspiegelen (‘nut’ in de zin van overleven en reproduceren), niet om de werkelijkheid weer te geven. Hoffmann werkt dat idee verder uit in zijn boek The Case against Reality: How Evolution Hid the Truth from Our Eyes (2019). Een fascinerende TedTalk maakt Hoffman’s idee nog toegankelijker. Er is veel tegen het idee van Hoffmann in te brengen. Maar het punt is dat de wetenschap ons geen houvast kan bieden bij de vraag of de mens in staat is om de structuren van de realiteit te kennen.
Hoe kunnen we dán erop vertrouwen dat wij mensen in staat zijn om de structuren van de realiteit te kennen? De vraag stellen is hem beantwoorden: Wij vertrouwen daar op. Wij geloven daar in. We maken dus eerst een geloofssprong om daarna tot geldige kennis te kunnen komen. Het was Einstein zelf die zei: “De meest onbegrijpelijke zaak van het universum is dat het begrijpelijk is.” Het feit dat de natuurwetten en de structuur van het universum begrijpelijk zijn voor het menselijk intellect was voor Einstein een diepgaand mysterie. Toch geloofde Einstein in de ordening en de regelmaat in de natuur. En ondanks het diepe mysterie geloofde Einstein dat het menselijk denken in staat is deze ordening te doorgronden. Dat klinkt plausibel.
Het geloof dat het goddelijke niet aanwezig is in de schepping
Als God aanwezig is in dieren, of in bergen, rivieren, bomen, bronnen of zeeën, mag je dan daarop experimenteren? Nee. Inheemse natuurreligies aanbidden dergelijke scheppingen. Zij geloven dat geesten of goden aanwezig zijn in dieren, bergen, rivieren, bossen en andere natuurlijke kenmerken. Een dergelijk geloof weerhoudt de betreffende gelovigen ervan om de natuurlijke wereld afstandelijk te observeren en daarop te experimenteren. Dat zou gelijkstaan aan heiligschennis. In plaats daarvan zou je ook kunnen geloven dat God niet in de wereld is maar de wereld transcendeert. Je kan geloven dat de schepping niet verward moet worden met de schepper. Een dergelijk geloof opent dan de mogelijkheid tot het objectiveren van de schepping, tot het afstandelijk kunnen observeren, er op te experimenteren en de resultaten te documenteren. Dat klinkt plausibel.
Het geloof dat de waarheid ons bevrijdt.
Waarom vinden we waarheid zo belangrijk? Wat maakt het uit als je liegt of bedriegt als het in het voordeel is van jou en jouw omgeving? Is dat puur evolutionair verklaarbaar? Is de waarheid alleen belangrijk omdat we dankzij het prioriteren van de waarheid langer, gezonder leven en ons succesvoller kunnen voortplanten? Dat is mogelijk. Het is ook mogelijk dat het verkrijgen van zo veel mogelijk macht leidt tot een langer, gezonder leven en succesvollere voortplanting. Dus wat let ons om het streven naar waarheid ondergeschikt te maken aan het streven naar macht? Dan gebruiken we waarheid als tool die we al dan niet kunnen inzetten in ons streven naar meer en meer macht. Eén blik in de geschiedenisboeken leert dat een dergelijke strategie, die het streven naar macht prioriteert boven het streven naar waarheid, door mensen niet zelden is gevolgd.
Intuïtief weten we dat het ondergeschikt maken van waarheid aan macht immoreel is, ook al houden wij ons er niet altijd aan. De wetenschap is gebaseerd op dit principe. De wetenschap streeft naar waarheid omwille van de waarheid. Het streven naar waarheid boven macht is ‘Goed’. Dat klinkt plausibel.
Credo In Unum Deum
Ten slotte: wat is de basis voor een bevredigende epistemologie? De basis is het geloof, de mystieke intuïtie, dat het “zijn” kenbaar is. Dat het universum in zijn totaliteit, en in elk klein detail, te begrijpen is. Vorm, patroon en betekenis corresponderen met de zoekende geest. Als een wetenschapper dit niet zou aannemen, zou wetenschap niet mogelijk zijn. De basis is de aanname dat God niet in de wereld is maar daarbuiten en het streven naar de waarheid “goed” is. Als een samenleving dit niet zou aannemen, zou de uitoefening van wetenschap maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. De basis voor een bevredigende epistemologie gaat ervan uit dat de ratio kan worden ingezet om objectief en universeel geldige uitspraken te doen over bijvoorbeeld ethiek, moraal en de kunsten. Om uitspraken te doen over de vraag wat acceptabel gedrag en wat verwerpelijk gedrag is. Over wat moreel goed is en wat niet. En over de vraag wat hogere en lagere kunst is. Dat klinkt plausibel.
Maar waarop baseren wij eigenlijk alle hiervoor genoemde geloofsuitingen? Waarop baseren wij ons geloof in ordening en structuur van het universum? Dat baseren wij op het bestaan van Logos, op het bestaan van het vleesgeworden Woord:
“In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.” (Evangelie van Johannes 1, vers 1)
Waarop baseren wij ons geloof dat de Logos voor ons kenbaar is?
“God zei: ‘laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken.” (Genesis 1, vers 26)
Waarop baseren wij ons geloof dat de schepping niet gelijk staat aan de schepper, dat God niet in de wereld is maar daarbuiten?
“In het begin schiep God de hemel en de aarde.” (Genesis 1, vers 1).
Waarop baseren wij ons geloof dat de waarheid ons bevrijdt?
“U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.” (Evangelie van Johannes 8, vers 32).
Een epistemologie die wetenschap omvat maar die niet tot wetenschap alléén reduceert, is een epistemologie die inziet dat het hebben van geloofeen noodzakelijke voorwaarde is voor de geldigheid van absolute en universele kennis. Maar dan wel een heel speciaal soort geloof. Het geloof in het transcendente Ware en Goede. Het is een epistemologie die kan worden samengevat in één zin: Credo In Unum Deum: Ik geloof in één God.
Over de auteur:
Camiel van der Graaf is werkzaam als advocaat in de renewable energy sector in Hamburg, Duitsland. Hoewel hij theologie, filosofie en geschiedenis niet tot zijn formele werkterrein rekent, kan hij deze disciplines wel met vurige passie beschrijven.