De paradox van de kerkelijke vooruitgang

De paradox van de kerkelijke vooruitgang

Afgelopen weekend paste paus Franciscus één woord aan in de Codex Iuris Canonici van de r.k.-kerk. En daarmee gaf hij in een klap vrouwen het recht aangesteld te worden tot lector of acoliet in de lokale parochies wereldwijd. Canon 230 spreekt nu over ‘leken’ in plaats van ‘mannelijke leken’. Een kleine ingreep, die wel en niet gevolgen heeft voor de positie van vrouwen binnen de moederkerk. Franciscus geeft namelijk aan dat dit niet betekent dat hij ook voor het opstellen van het vrouwelijk priesterschap is, maar zwijgt over vrouwelijke diakens. En in de meerderheid van de parochies konden vrouwen (en mannen) al lang ‘gewoon’ lector of acoliet zijn, veruit de meesten zelfs zonder zich ooit om zo’n aanstelling te bekommeren.

Je zou niettemin kunnen stellen dat de paus wel degelijk de grenzen opzoekt als het gaat om het verbeteren van de positie van vrouwen binnen de catholica. In 2019 leek paus Franciscus het diaconaat voor vrouwen te willen openstellen (op de Bijzondere Synode over de Amazone). Het leidde tot wereldwijde speculatie over de mogelijkheid voor vrouwelijke priesters, eerst in crisisgebieden, zoals de Amazone, maar eigenlijk ook daarbuiten. Uiteindelijk kwam er allemaal niets van.

Maar Franciscus gaat onverdroten door. In januari benoemde hij een vrouw, Francesca di Giovanni, als ondersecretaris van het ministerie van buitenlandse zaken van het Vaticaan. En in augustus 2020 benoemde hij in één keer zes vrouwen tot lid van de Raad van de Economie, die toezicht houdt op de Vaticaanse financiën. Van buitenaf lijkt dat een sinecure, maar de opmars van vrouwen door de Vaticaanse instituten lijkt langzaam, maar onstuitbaar.

Wie zich echter vrolijk en blij maakt over deze ecclesiale ruimte voor de vrouwelijke medemens – inclusief discussies over vrouwelijke diakens – moet echter op zijn strategische tellen passen. Er is namelijk een kleine, maar zeer vocale groep binnen de catholica – van hoog tot laag – die elke verandering van de kerkelijke leer, maar zeker als het om vrouwenemancipatie gaat, direct en nadrukkelijk afwijst. Sommigen van hen zijn hierin zelfs bereid om de paus te beschuldigen van ketters gedrag.

Wie dus blij is dat vrouwelijke beambten in het Vaticaan en vrouwelijke liturgische assistenten in de parochies de opmars zijn voor een meer fundamentele discussie over en wellicht verandering van het exclusief mannelijk priester- en diakenschap, zit dus in een fuik gevangen. Als je te enthousiast mee doet, geef je traditionalisten de wind in de rug: zie je wel, van ’t een kom ’t ander! Als je je blijdschap verbergt, zijn diezelfde traditionalisten ook blij: zie je wel, deze discussie speelt helemaal niet binnen de catholica.

Dus wat moet je doen als rechtgeaard katholiek, die best wel van een mooie traditionele liturgie houdt, maar tegelijk wel wat lichte verbeterpuntjes in de kerkelijk leer ziet, onder andere richting de positie van vrouwen in gewijde functies? Je kan eigenlijk niets, zonder jezelf in de vingers te snijden. En dat, lieve mensen, is de paradox van de kerkelijke vooruitgang. En wie ‘m op wil lossen, gaarne. In de tussentijd ga ik maar eens bidden: dat God ons ooit een mooie, donkere, vrouwelijke paus moge geven, die tijdens een Gregoriaans gezongen hoogmis in de St.-Pieter van Rome preekt over haar broeders en zusters in het ambt en in de wereld.