Het tweede gesprek tussen Ruusbroec en de slotzuster Margriet van Meerbeke
In hoofdstuk 3 worden passages uit Ruusbroecs 7e traktaat Van den seven sloten uit 1350 besproken. Het traktaat is geschreven voor Margriet van Meerbeke, een moniale, maar meer nog een armenzuster. Zij wil zijn een volgelinge van de heilige Clara, de vrouwelijke pendant van Franciscus van Assisi. Ruusbroec helpt haar in de wijze waarop zij in haar slotklooster kan toeleven naar een ontmoeting met de Heer.
De inhoud van het traktaat Van den seven sloten heeft te maken met de dagorde in besloten kloosters. Een dagorde die een leven van regelmaat, dienstbaarheid en contemplatie nastreeft, niet alleen voor Margriet maar ook voor de gehele gemeenschap. De abdis vraagt Margriet de overdenkingen en exegeses van Ruusbroec op te nemen in het archiefboek van het klooster. Daaraan voorafgaand – zo meent de abdis – is het ook van belang uiteen te zetten hoe de bouw van het klooster – gelegen aan de Coudenberg in Brussel – tot stand is gekomen. Aanvankelijk wordt het klooster bewoond door Duitssprekende zusters, later ook door zusters uit de Nederlanden.
Het fundament waarop het klooster zijn convent bouwt, is van een evangelisch-franciscaanse levenswijze, die de manier aangeeft, waarop de zusters in het zevenvoudig ritme van de dagelijkse getijden kunnen toeleven naar een steeds opnieuw ontmoeten van de Heer. Altijd gaat het daarbij om naleving en verdieping van de franciscaanse regel van de Heilige Clara. Voor clarissen van adellijke komaf is met name leven in dienstbaarheid, in het zijn van de minste in zuiverheid van geweten en oprechte nederigheid niet eenvoudig. Immers, een dienende instelling zijn de zusters die allen van bemiddelde, veelal adellijke komaf zijn van huis uit zeer ongewoon. Maar – zo zegt Ruusbroec – vallen vernedering en verheffing als een groot mystiek gebeuren niet samen met het leven en de kruisdood van Jezus?
De auteur geeft vervolgens aan hoe de zusters regelmatig in kapittel bijeenkomen om de teksten van Ruusbroec te bespreken, te laten bezinken en op te tekenen als bron en leidraad voor hun besloten leven. Zo zegt één van de zusters dat die gerichtheid op het leven van Jezus een omkering is van hun vroegere levenswijze: wij werden gediend, en nu dienen wij Hem. Op die wijze kunnen zij naar Ruusbroecs richtlijn als arme vrouwen opklimmen tot de hoogste adel. Een heilig leven dat wil afrekenen met aardse ongelijkheid, met macht, verspilling en overtolligheid. Een leven als lofzang op armoede en ootmoed. En daarmee, zo zegt weer een andere zuster, komen tot een eenheidsbeleving met God. Wij zijn geen zwevers, in zich zelf gekeerde personen, geen vluchtelingen uit het barre leven maar medezusters van hen die lijden in hun armenbestaan en geknecht leven.
Een aspect waarmee Margriet worstelt, is de dagelijkse communie in de conventsmis. Haar drukke dagtaken beletten haar soms de gang naar de vroegmis. Dat bezwaart haar. Maar ook daarin weet Ruusbroec haar te geleiden. Hij laat haar inzien dat communio alleen maar zin heeft als er sprake is van een geestelijke ontmoeting, een niet-moeten in eenwording met God. Het sacrament van de communie is immers een persoonlijk ontmoetingsmoment met Christus.
Daarna volgt een metafoor van de mens als gouden munt (p. 89). De mens is als een twee-eenheid waarbinnen drie ijkpunten zijn te onderscheiden: hoe is je ingesteldheid; wat weegt het zwaarst in het leven en hoe staat het met de imitatio Christi èn de beleving met God. Met de daaropvolgende metafoor van de mol geeft Ruusbroec fijntjes aan hoe degenen die bedolven onder de aardse goederen steeds dieper graven en hoe zij vervolgens in duisternis al dieper blindelings wroeten en graven en daarmee hun ziel uit de kerker van hun lijf jagen.
In deze fase van het boek komt een sombere kant van Ruusbroec ter sprake. Hij is bitter gestemd over de uitspattingen en misstanden in sommige kloosters. Nog sterker ergert hij zich aan de luxe levensstijl van diverse, hogere geestelijken die zich als vorsten gedragen, zich als geestelijken misdragen en zich overgeven aan hun begeerten en grillen. Zuster Margriet begrijpt tegen deze achtergrond nu beter waarom Ruusbroec een stipte naleving van de authentieke leef – en kloosterregels voorstaat. Als daaraan gehoor wordt gegeven ligt de weg naar een verinnerlijkte geloofsbeleving open. Tot slot geeft Ruusbroec uitleg aan de zeven dimensies van het slotleven.
Het derde gesprek tussen Ruusbroec en broeder Gerard
In H4 worden fragmenten uit het eerste traktaat van Ruusbroec, Dat rijcke der gehelieve, op verzoek van de kartuizers van Herne toegelicht en op schrift gesteld. Dit resulteert uiteindelijk in het ontstaan van Ruusbroecs 5etraktaat Boecsken der verclaringhe. Het is broeder Gerard die namens zijn medebroeders de besprekingen en correspondentie met Ruusbroec voert. De broeders leggen vanuit hun roeping een bijzondere aandacht aan de dag voor mystieke teksten. Daarbij is met name intrigerend de beantwoording van de vraag op welke wijze de Godsontmoeting gestalte krijgt.
Ruusbroec legt dan in een lang proces van vraag en antwoord uit dat Godsverbondenheid zich in drie vormen manifesteert: de drievoudige Godsvereniging. Dat kan door (1) de middellijke bemiddeling, via gebed, sacramenten en deugdzaamheid. Vervolgens noemt Ruusbroec (2) de onmiddellijke of middelloze bemiddeling, wat neerkomt op een door God naar binnen getrokken verinnerlijkt leven, een leven in en vanuit God. De derde vorm, tenslotte, is (3) de bemiddeling sonder differencie of onderscheid; de alomvattende genieting van oneindige zaligheid. Ruusbroec wijst er daarbij nadrukkelijk op dat de mens nooit God kan zijn, noch kan wanen Hem te zijn. Ook zijn er weinigen geroepen die volledige onderdompeling in de Minne beleven. Immers een dergelijke alomvattende levenswijze veronderstelt het vermogen ten volle en met het gehele menselijke zijn te leven voor God. We spreken dan van de geheel aan God toegewijde mens.
In geval van een dergelijke overgave verliest de mens als het ware elke grip op bemiddeling. Dit loslaten is het binnenstappen in een nieuw leven, een sterven en gelijktijdig herboren worden in Gods Minne. In de stilte van de kluis – aldus Ruusbroec – zijn wij dan ook niet onvrij of gevangen maar juist ledig voor het schouwen van Gods gelaat. Dit houdt in het ervaren van Gods tegenwoordigheid. De mens overstijgt zijn menselijke vermogens en wordt ontvankelijk voor de ontmoeting met God. Omdat diverse broeders moeite hebben met het doorgronden voelt Ruusbroec zich verplicht om de complexiteit van de eenheidservaring met de Minne langs andere wegen nogmaals uiteen te zetten. Dat geschiedt door drie stappen die Ruusbroec aanduidt als de eerste, twee en derde verheldering.
Een jonge kartuizer vat de nieuwe uitleg van Ruusbroec als volgt samen (p. 128): ‘’Door rijk te zijn aan deugden vanwege zijn vele goede daden is de mens met God verbonden op een middellijke wijze. Door verlicht te worden tot schouwen en de intrekking van God [naar binnen] te ervaren, beleeft de mens een vereniging zonder middel. En als hoogtepunt is er dan het genieten in een zalige rust: de vereniging zonder onderscheid.’’
Het vierde hoofdstuk eindigt met een relaas over Jezus en de wijze waarop Hij getuigt van de trinitaire verbondenheid tussen Hem en het gelovige volk. Voor broeder Gerard is die verwijzing – die ook terug te vinden is in Joh 17 – een symbolische referentie aan en een aanvulling op de eerder besproken drievoudige verbondenheid met God.
In hoofdstuk 5 maakt Blijlevens gewag van mystieke teksten die hem gedurende zijn lange pelgrimstocht geraakt hebben. Hij maakt daarbij de lezer deelgenoot van zijn overdenkingen. Voor hem markante punten die als veilige wegbewijzering hem door het met voetangels en klemmen bezaaide, aardse leven loodsen. Het zijn persoonlijke bespiegelingen die hem bemoedigen in zijn opgang naar de Ene, teksten waarvan hij nooit is losgeraakt. Hij is als de duif die blijft zoeken naar een holte in de rotswand opdat hij zich geborgen weet.
Voor de gedreven lezer is er in het boek nog een overzicht gegeven van de Minnemystiek, haar stromingen en vertegenwoordigers. Ook zijn er lezenswaardige bronnen waaruit geput kan worden voor verdere studie.
Kortom: Klaas Blijlevens reikt de lezer op een onconventionele manier een alleszins leesbaar en leerzaam boek over mystiek aan. Tevens een boek waarin tussen de regels door wordt ingezoomd op de gevolgen voor de mens als hij zijn naar binnen gericht leven verwaarloost. Hoogst actueel als wij hun teloorgang zien in hun kleine wereldjes, waarin zij zich superieur, dan wel almachtig wanen, ver verheven boven elke wet, waarna de diepe val volgt zoals ooit Lucifer!
Deel 1 van deze recensie vindt u hier
Ruusbroec in gesprek met drie vrienden, Klaas Blijlevens. Uitgeverij: Halewijn, Adveniat. ISBN 9789 0852 86196; juni 2022
Over de auteur: Joop de Vries is mediëvist en publicist
Beeld: Klaas Blijlevens